Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. enkel:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. enkel:
  2. Enkel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor enkel (Nederlands) in het Zweeds

enkel:

enkel bijvoeglijk naamwoord

  1. enkel (slechts; alleen maar)
    endast
    • endast bijvoeglijk naamwoord
  2. enkel
    ensam
    • ensam bijvoeglijk naamwoord
  3. enkel (uitsluitend; alleen; exclusief; enig)
    uteslutande; endast
  4. enkel (enkelvoudig)
    enastående

enkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de enkel (voetgewricht)
    ankel; fotled
    • ankel [-en] zelfstandig naamwoord
    • fotled [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor enkel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ankel enkel; voetgewricht
fotled enkel; voetgewricht enkelgewricht
uteslutande uitsluitsels; uitzonderen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- paar
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- slechts
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
- maar
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enastående enkel; enkelvoudig
endast alleen; alleen maar; enig; enkel; exclusief; slechts; uitsluitend
ensam enkel alleenlevend; eenmans; eenpersoons; solitair
uteslutande alleen; enig; enkel; exclusief; uitsluitend

Verwante woorden van "enkel":

  • enkelen, enkels, enkeltje, enkeltjes, enkele

Synoniemen voor "enkel":


Antoniemen van "enkel":


Verwante definities voor "enkel":

  1. gewricht tussen been en voet1
    • hij heeft zijn enkel verstuikt bij het hardlopen1
  2. één stuks, niet samengesteld1
    • wil je een enkele of een dubbele boterham?1
  3. niet meer dan dat1
    • we hadden daar enkel regen1
  4. klein aantal1
    • we hebben enkele kinderen ondervraagd1

Wiktionary: enkel


Cross Translation:
FromToVia
enkel vrist; fotled; ankel ankle — joint between foot and leg
enkel bara just — only, simply, merely
enkel ankel Knöchel — vorspringender Knochen am Fußansatz
enkel ankel cheville — Articulation.
enkel simpel; gedigen; idel; lutter; oblandad; pur; ram; ren; absolut pur — Qui est sans mélange.
enkel bara; blott; endast seulement — Uniquement, rien que… (sens général)



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor enkel (Zweeds) in het Nederlands

enkel:

enkel bijvoeglijk naamwoord

  1. enkel (vanlig; okonstlat; vanligt; )
    onknap
    • onknap bijvoeglijk naamwoord
  2. enkel (enkelt; osminkad; osminkat; oförblommerat)
    blank; ongelakt
  3. enkel (smidig)
    probleemloos

Vertaal Matrix voor enkel:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blank enkel; enkelt; oförblommerat; osminkad; osminkat blek; blekt; färglös; färglöst; ofärgat; urtvättad; urtvättat; vit; vitt
ongelakt enkel; enkelt; oförblommerat; osminkad; osminkat
onknap alldagligt; enkel; enkelt; okonstlad; okonstlat; tydligt; vanlig; vanligt
probleemloos enkel; smidig okomplicerad; okomplicerat; oproblematiskt; utan problem

Synoniemen voor "enkel":


Wiktionary: enkel

enkel
adjective
  1. geen te hoge verwachtingen van zichzelf hebbend

Cross Translation:
FromToVia
enkel onafgewerkt; primitief; rudimentair crude — characterized by simplicity
enkel eenvoudig; simpel simple — uncomplicated
enkel achterlijk; simpel simple — simple-minded
enkel bescheiden; eenvoudig bescheiden — einfach, schlicht, unluxuriös
enkel makkelijk; gemakkelijk leichteinfach (nicht schwierig)

Enkel:

Enkel bijvoeglijk naamwoord

  1. Enkel
    Eenvoudig

Vertaal Matrix voor Enkel:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Eenvoudig Enkel

Verwante vertalingen van enkel