Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor zwijnen in het Nederlands

zwijnen:

zwijnen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de zwijnen
    de varkens; de smeerlappen; de zwijnen; de schoften; de viezeriken
    • varkens [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • smeerlappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • zwijnen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • schoften [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • viezeriken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

zwijnen werkwoord

  1. zwijnen
    geluk hebben; boffen; zwijnen

Verwante woorden van "zwijnen":


zwijn:

zwijn [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het zwijn
    de smeerlap; het zwijn; de viezerik
    • smeerlap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zwijn [het ~] zelfstandig naamwoord
    • viezerik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. het zwijn
    het varken; de vuilbek; het zwijn
    • varken [het ~] zelfstandig naamwoord
    • vuilbek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zwijn [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. het zwijn
    wild varken; het zwijn

Verwante woorden van "zwijn":