Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor zwemmen in het Nederlands
zwemmen:
-
zwemmen
-
zwemmen
– door bewegingen vooruitkomen in het water 1
Conjugations for zwemmen:
o.t.t.
- zwem
- zwemt
- zwemt
- zwemmen
- zwemmen
- zwemmen
o.v.t.
- zwom
- zwom
- zwom
- zwommen
- zwommen
- zwommen
v.t.t.
- heb gezwommen
- hebt gezwommen
- heeft gezwommen
- hebben gezwommen
- hebben gezwommen
- hebben gezwommen
v.v.t.
- had gezwommen
- had gezwommen
- had gezwommen
- hadden gezwommen
- hadden gezwommen
- hadden gezwommen
o.t.t.t.
- zal zwemmen
- zult zwemmen
- zal zwemmen
- zullen zwemmen
- zullen zwemmen
- zullen zwemmen
o.v.t.t.
- zou zwemmen
- zou zwemmen
- zou zwemmen
- zouden zwemmen
- zouden zwemmen
- zouden zwemmen
diversen
- zwem!
- zwemt!
- gezwommen
- zwemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
zwemmen