Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor wankelen in het Nederlands
wankelen:
-
wankelen
Conjugations for wankelen:
o.t.t.
- wankel
- wankelt
- wankelt
- wankelen
- wankelen
- wankelen
o.v.t.
- wankelde
- wankelde
- wankelde
- wankelden
- wankelden
- wankelden
v.t.t.
- heb gewankeld
- hebt gewankeld
- heeft gewankeld
- hebben gewankeld
- hebben gewankeld
- hebben gewankeld
v.v.t.
- had gewankeld
- had gewankeld
- had gewankeld
- hadden gewankeld
- hadden gewankeld
- hadden gewankeld
o.t.t.t.
- zal wankelen
- zult wankelen
- zal wankelen
- zullen wankelen
- zullen wankelen
- zullen wankelen
o.v.t.t.
- zou wankelen
- zou wankelen
- zou wankelen
- zouden wankelen
- zouden wankelen
- zouden wankelen
diversen
- wankel!
- wankelt!
- gewankeld
- wankelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze