Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor vlegels in het Nederlands

vlegels:

vlegels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de vlegels
    de vlegels; de bengels
    • vlegels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • bengels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "vlegels":


vlegels vorm van vlegel:

vlegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de vlegel
    de vlegel; het schoffie; de vlerk
    • vlegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schoffie [het ~] zelfstandig naamwoord
    • vlerk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de vlegel
    de proleet; de hork; de lomperd; de vlegel; de kinkel
    • proleet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hork [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lomperd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vlegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kinkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de vlegel
    de deugniet; het boefje; de bengel; de schelm; de kwajongen; de vlegel; de schavuit; de ondeugd
    • deugniet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • boefje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bengel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schelm [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kwajongen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vlegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schavuit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • ondeugd [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. de vlegel
    de lummel; de pummel; de kinkel; de vlegel
    • lummel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pummel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kinkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vlegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "vlegel":