Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor verdoezelen in het Nederlands
verdoezelen:
-
verdoezelen
verdoezelen; in de doofpot stoppen-
in de doofpot stoppen werkwoord (stop in de doofpot, stopt in de doofpot, stopte in de doofpot, stopten in de doofpot, in de doofpot gestopt)
Conjugations for verdoezelen:
o.t.t.
- verdoezel
- verdoezelt
- verdoezelt
- verdoezelen
- verdoezelen
- verdoezelen
o.v.t.
- verdoezelde
- verdoezelde
- verdoezelde
- verdoezelden
- verdoezelden
- verdoezelden
v.t.t.
- heb verdoezeld
- hebt verdoezeld
- heeft verdoezeld
- hebben verdoezeld
- hebben verdoezeld
- hebben verdoezeld
v.v.t.
- had verdoezeld
- had verdoezeld
- had verdoezeld
- hadden verdoezeld
- hadden verdoezeld
- hadden verdoezeld
o.t.t.t.
- zal verdoezelen
- zult verdoezelen
- zal verdoezelen
- zullen verdoezelen
- zullen verdoezelen
- zullen verdoezelen
o.v.t.t.
- zou verdoezelen
- zou verdoezelen
- zou verdoezelen
- zouden verdoezelen
- zouden verdoezelen
- zouden verdoezelen
diversen
- verdoezel!
- verdoezelt!
- verdoezeld
- verdoezelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze