Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor uitkomen in het Nederlands

uitkomen:

uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)

  1. uitkomen
    uitkomen; ontdekt worden; uitkomen van geheim
  2. uitkomen
    blijken; uitkomen; bewaarheid worden
    • blijken werkwoord (blijk, blijkt, bleek, bleken, gebleken)
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
    • bewaarheid worden werkwoord
  3. uitkomen
    uitkomen; voortkomen uit; ontspringen; ontstaan uit; uitbotten; uitlopen; ontspruiten
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
    • voortkomen uit werkwoord
    • ontspringen werkwoord (ontspring, ontspringt, ontsprong, ontsprongen, ontsprongen)
    • ontstaan uit werkwoord (ontsta uit, ontstaat uit, ontstond uit, ontstonden uit, ontstaan uit)
    • uitbotten werkwoord (bot uit, botte uit, botten uit, uitgebot)
    • uitlopen werkwoord (loop uit, loopt uit, liep uit, liepen uit, uitgelopen)
    • ontspruiten werkwoord (ontspruit, ontsproot, ontsproten, ontsproten)
  4. uitkomen
    conveniëren; geschikt zijn; uitkomen; passen; deugen; passend zijn
    • conveniëren werkwoord (convenieer, convenieert, convenieerde, convenieerden, geconvenieerd)
    • geschikt zijn werkwoord (ben geschikt, bent geschikt, is geschikt, was geschikt, waren geschikt, geschikt geweest)
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
    • passen werkwoord (pas, past, paste, pasten, gepast)
    • deugen werkwoord (deug, deugt, deugde, deugden, gedeugd)
    • passend zijn werkwoord (ben passend, bent passend, is passend, was passend, waren passend, passend geweest)
  5. uitkomen
    zich kunnen bedruipen; uitkomen; rondkomen
  6. uitkomen
    schikken; passen; conveniëren; gelegen komen; uitkomen
    • schikken werkwoord (schik, schikt, schikte, schikten, geschikt)
    • passen werkwoord (pas, past, paste, pasten, gepast)
    • conveniëren werkwoord (convenieer, convenieert, convenieerde, convenieerden, geconvenieerd)
    • gelegen komen werkwoord
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
  7. uitkomen
    – op een gunstig moment gebeuren 1
    uitkomen
    – op een gunstig moment gebeuren 1
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
      • vanavond komt me goed uit1
  8. uitkomen
    – er een oplossing voor bedenken 1
    uitkomen
    – er een oplossing voor bedenken 1
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
      • dit is een moeilijk probleem, maar ik kom er wel uit1
  9. uitkomen
    – er genoeg aan hebben 1
    uitkomen
    – er genoeg aan hebben 1
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
      • met 100 gulden kan ik deze week wel uitkomen1
  10. uitkomen
    – goed tot zijn recht komen 1
    uitkomen
    – goed tot zijn recht komen 1
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
      • het kleed komt prachtig uit op die houten vloer1
  11. uitkomen
    – het als einde of resultaat hebben 1
    uitkomen
    – het als einde of resultaat hebben 1
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
      • deze som komt uit op nul1
  12. uitkomen
    – het eerlijk toegeven 1
    uitkomen
    – het eerlijk toegeven 1
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
      • zij komt er rond voor uit dat ze al zestig is1
  13. uitkomen
    – ontdekt worden 1
    uitkomen
    – ontdekt worden 1
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
      • hij heeft gelogen, maar het is uitgekomen1
  14. uitkomen
    – opengebroken worden door het kuiken 1
    uitkomen
    – opengebroken worden door het kuiken 1
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
      • drie eieren zijn uitgekomen1
  15. uitkomen
    – tot bloemen worden 1
    uitkomen
    – tot bloemen worden 1
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
      • de knoppen van deze bloemen zijn mooi uitgekomen1
  16. uitkomen
    – op de markt komen 1
    verschijnen; uitkomen
    – op de markt komen 1
    • verschijnen werkwoord (verschijn, verschijnt, verscheen, verschenen, verschenen)
      • mijn nieuwe boek is pas verschenen1
    • uitkomen werkwoord (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
      • het boek is pas uitgekomen1

Conjugations for uitkomen:

o.t.t.
  1. kom uit
  2. komt uit
  3. komt uit
  4. komen uit
  5. komen uit
  6. komen uit
o.v.t.
  1. kwam uit
  2. kwam uit
  3. kwam uit
  4. kwamen uit
  5. kwamen uit
  6. kwamen uit
v.t.t.
  1. ben uitgekomen
  2. bent uitgekomen
  3. is uitgekomen
  4. zijn uitgekomen
  5. zijn uitgekomen
  6. zijn uitgekomen
v.v.t.
  1. was uitgekomen
  2. was uitgekomen
  3. was uitgekomen
  4. waren uitgekomen
  5. waren uitgekomen
  6. waren uitgekomen
o.t.t.t.
  1. zal uitkomen
  2. zult uitkomen
  3. zal uitkomen
  4. zullen uitkomen
  5. zullen uitkomen
  6. zullen uitkomen
o.v.t.t.
  1. zou uitkomen
  2. zou uitkomen
  3. zou uitkomen
  4. zouden uitkomen
  5. zouden uitkomen
  6. zouden uitkomen
diversen
  1. kom uit!
  2. komt uit!
  3. uitgekomen
  4. uitkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitkomen

  1. uitkomen

Alternatieve synoniemen voor "uitkomen":


Verwante definities voor "uitkomen":

  1. op een gunstig moment gebeuren1
    • vanavond komt me goed uit1
  2. er een oplossing voor bedenken1
    • dit is een moeilijk probleem, maar ik kom er wel uit1
  3. er genoeg aan hebben1
    • met 100 gulden kan ik deze week wel uitkomen1
  4. goed tot zijn recht komen1
    • het kleed komt prachtig uit op die houten vloer1
  5. het als einde of resultaat hebben1
    • deze som komt uit op nul1
  6. het eerlijk toegeven1
    • zij komt er rond voor uit dat ze al zestig is1
  7. ontdekt worden1
    • hij heeft gelogen, maar het is uitgekomen1
  8. opengebroken worden door het kuiken1
    • drie eieren zijn uitgekomen1
  9. tot bloemen worden1
    • de knoppen van deze bloemen zijn mooi uitgekomen1
  10. op de markt komen1
    • het boek is pas uitgekomen1

Verwante synoniemen voor uitkomen