Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor uitgaand in het Nederlands
uitgaand:
uitgaand vorm van uitgaan:
-
uitgaan
-
uitgaan
-
uitgaan
– het aannemen, veronderstellen 1 -
uitgaan
– niet langer branden 1 -
uitgaan
– voor je plezier op stap gaan 1
Conjugations for uitgaan:
o.t.t.
- ga uit
- gaat uit
- gaat uit
- gaan uit
- gaan uit
- gaan uit
o.v.t.
- ging uit
- ging uit
- ging uit
- gingen uit
- gingen uit
- gingen uit
v.t.t.
- ben uitgegaan
- bent uitgegaan
- is uitgegaan
- zijn uitgegaan
- zijn uitgegaan
- zijn uitgegaan
v.v.t.
- was uitgegaan
- was uitgegaan
- was uitgegaan
- waren uitgegaan
- waren uitgegaan
- waren uitgegaan
o.t.t.t.
- zal uitgaan
- zult uitgaan
- zal uitgaan
- zullen uitgaan
- zullen uitgaan
- zullen uitgaan
o.v.t.t.
- zou uitgaan
- zou uitgaan
- zou uitgaan
- zouden uitgaan
- zouden uitgaan
- zouden uitgaan
diversen
- ga uit!
- gat uit!
- uitgegaan
- uitgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze