Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor stuiten in het Nederlands

stuiten:

stuiten werkwoord (stuit, stuitte, stuitten, gestuit)

  1. stuiten
    reflecteren; stuiten; weerkaatsen; terugkaatsen; echoën; terugstoten
    • reflecteren werkwoord (reflecteer, reflecteert, reflecteerde, reflecteerden, gereflecteerd)
    • stuiten werkwoord (stuit, stuitte, stuitten, gestuit)
    • weerkaatsen werkwoord (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)
    • terugkaatsen werkwoord (kaats terug, kaatst terug, kaatste terug, kaatsten terug, teruggekaatst)
    • echoën werkwoord (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • terugstoten werkwoord (stoot terug, stootte terug, stootten terug, terugestoten)

Conjugations for stuiten:

o.t.t.
  1. stuit
  2. stuit
  3. stuit
  4. stuiten
  5. stuiten
  6. stuiten
o.v.t.
  1. stuitte
  2. stuitte
  3. stuitte
  4. stuitten
  5. stuitten
  6. stuitten
v.t.t.
  1. heb gestuit
  2. hebt gestuit
  3. heeft gestuit
  4. hebben gestuit
  5. hebben gestuit
  6. hebben gestuit
v.v.t.
  1. had gestuit
  2. had gestuit
  3. had gestuit
  4. hadden gestuit
  5. hadden gestuit
  6. hadden gestuit
o.t.t.t.
  1. zal stuiten
  2. zult stuiten
  3. zal stuiten
  4. zullen stuiten
  5. zullen stuiten
  6. zullen stuiten
o.v.t.t.
  1. zou stuiten
  2. zou stuiten
  3. zou stuiten
  4. zouden stuiten
  5. zouden stuiten
  6. zouden stuiten
en verder
  1. ben gestuit
  2. bent gestuit
  3. is gestuit
  4. zijn gestuit
  5. zijn gestuit
  6. zijn gestuit
diversen
  1. stuit!
  2. stuitt!
  3. gestuit
  4. stuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stuiten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de stuiten
    de stuiten; stuitjes
    • stuiten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • stuitjes [znw.] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "stuiten":


stuiten vorm van stuit:

stuit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de stuit
    kruis anatomie; de stuit
  2. de stuit
    het staartstuk; de stuit
    • staartstuk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • stuit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "stuit":