Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor spelden in het Nederlands
spelden:
-
de spelden
-
spelden
Conjugations for spelden:
o.t.t.
- speld
- speldt
- speldt
- spelden
- spelden
- spelden
o.v.t.
- speldde
- speldde
- speldde
- speldden
- speldden
- speldden
v.t.t.
- heb gespeld
- hebt gespeld
- heeft gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
v.v.t.
- had gespeld
- had gespeld
- had gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
o.t.t.t.
- zal spelden
- zult spelden
- zal spelden
- zullen spelden
- zullen spelden
- zullen spelden
o.v.t.t.
- zou spelden
- zou spelden
- zou spelden
- zouden spelden
- zouden spelden
- zouden spelden
en verder
- ben gespeld
- bent gespeld
- is gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
diversen
- speld!
- speldt!
- gespeld
- speldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
spellen:
-
spellen
Conjugations for spellen:
o.t.t.
- spel
- spelt
- spelt
- spellen
- spellen
- spellen
o.v.t.
- spelde
- spelde
- spelde
- spelden
- spelden
- spelden
v.t.t.
- heb gespeld
- hebt gespeld
- heeft gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
v.v.t.
- had gespeld
- had gespeld
- had gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
o.t.t.t.
- zal spellen
- zult spellen
- zal spellen
- zullen spellen
- zullen spellen
- zullen spellen
o.v.t.t.
- zou spellen
- zou spellen
- zou spellen
- zouden spellen
- zouden spellen
- zouden spellen
en verder
- ben gespeld
- bent gespeld
- is gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
diversen
- spel!
- spelt!
- gespeld
- spellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze