Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor snedigheid in het Nederlands

snedigheid:

snedigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de snedigheid
    de gevatheid; bijdehandheid; adremheid; de snedigheid

Verwante woorden van "snedigheid":


snedig:

snedig bijvoeglijk naamwoord

  1. snedig
    adrem; bijdehand; snedig; gevat; raak
    • adrem bijvoeglijk naamwoord
    • bijdehand bijvoeglijk naamwoord
    • snedig bijvoeglijk naamwoord
    • gevat bijvoeglijk naamwoord
    • raak bijvoeglijk naamwoord
  2. snedig
    gewiekst; uitgeslapen; gevat; gehaaid; snedig
  3. snedig
    slim; scherpzinnig; gevat; schrander; uitgeslapen; snedig

Verwante woorden van "snedig":

  • snedigheid, snediger, snedigere, snedigst, snedigste, snedige