Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. slungel:
  2. slungelen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor slungel in het Nederlands

slungel:

slungel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de slungel
    het watje; de schlemiel; slemiel; de sukkel; de slungel
    • watje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • schlemiel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • slemiel [znw.] zelfstandig naamwoord
    • sukkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • slungel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "slungel":


slungel vorm van slungelen:

slungelen werkwoord (slungel, slungelt, slungelde, slungelden, geslungeld)

  1. slungelen
    slungelen
    • slungelen werkwoord (slungel, slungelt, slungelde, slungelden, geslungeld)

Conjugations for slungelen:

o.t.t.
  1. slungel
  2. slungelt
  3. slungelt
  4. slungelen
  5. slungelen
  6. slungelen
o.v.t.
  1. slungelde
  2. slungelde
  3. slungelde
  4. slungelden
  5. slungelden
  6. slungelden
v.t.t.
  1. heb geslungeld
  2. hebt geslungeld
  3. heeft geslungeld
  4. hebben geslungeld
  5. hebben geslungeld
  6. hebben geslungeld
v.v.t.
  1. had geslungeld
  2. had geslungeld
  3. had geslungeld
  4. hadden geslungeld
  5. hadden geslungeld
  6. hadden geslungeld
o.t.t.t.
  1. zal slungelen
  2. zult slungelen
  3. zal slungelen
  4. zullen slungelen
  5. zullen slungelen
  6. zullen slungelen
o.v.t.t.
  1. zou slungelen
  2. zou slungelen
  3. zou slungelen
  4. zouden slungelen
  5. zouden slungelen
  6. zouden slungelen
en verder
  1. ben geslungeld
  2. bent geslungeld
  3. is geslungeld
  4. zijn geslungeld
  5. zijn geslungeld
  6. zijn geslungeld
diversen
  1. slungel!
  2. slungelt!
  3. geslungeld
  4. slungelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "slungelen":