Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor slonzigheid in het Nederlands

slonzigheid:

slonzigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de slonzigheid
    de slonzigheid; de viespeukerij; het vuil; de viezigheid; de smerigheid; de vuiligheid; de smeerlapperij; de drab; de vuilheid; de zwijnenboel; de morsigheid

Verwante woorden van "slonzigheid":


slonzig:

slonzig bijvoeglijk naamwoord

  1. slonzig
    slodderig; ranzig; vunzig; slonzig; haveloos; morsig; voddig; viezig
  2. slonzig
    slordig; viezig; vuil; smerig; voddig; vies; morsig; ranzig; vunzig; slonzig

Verwante woorden van "slonzig":