Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor salariëren in het Nederlands
salariëren:
-
salariëren
Conjugations for salariëren:
o.t.t.
- salariëer
- salariëert
- salariëert
- salariëren
- salariëren
- salariëren
o.v.t.
- salariëerde
- salariëerde
- salariëerde
- salariëerden
- salariëerden
- salariëerden
v.t.t.
- ben gesalariëerd
- bent gesalariëerd
- is gesalariëerd
- zijn gesalariëerd
- zijn gesalariëerd
- zijn gesalariëerd
v.v.t.
- was gesalariëerd
- was gesalariëerd
- was gesalariëerd
- waren gesalariëerd
- waren gesalariëerd
- waren gesalariëerd
o.t.t.t.
- zal salariëren
- zult salariëren
- zal salariëren
- zullen salariëren
- zullen salariëren
- zullen salariëren
o.v.t.t.
- zou salariëren
- zou salariëren
- zou salariëren
- zouden salariëren
- zouden salariëren
- zouden salariëren
diversen
- salariëer!
- salariëert!
- gesalariëerd
- salariërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze