Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor reden in het Nederlands

reden:

reden [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de reden
    de reden; de aanleiding
    • reden [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • aanleiding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. de reden
    de motivatie; de reden; de beweegreden; de drijfveer; het motief
    • motivatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • reden [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • beweegreden [de ~] zelfstandig naamwoord
    • drijfveer [de ~] zelfstandig naamwoord
    • motief [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. de reden
    de reden; directe oorzaak

reden [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de reden
    de verontschuldiging; het excuus; de reden; de verschoning; het pardon
  2. de reden
    – waarom je het doet 1
    de reden
    – waarom je het doet 1
    • reden [de ~] zelfstandig naamwoord
      • wat zijn jouw redenen om dit zo te doen?1
  3. de reden
    – oorzaak of grond 1
    de reden
    – oorzaak of grond 1
    • reden [de ~] zelfstandig naamwoord
      • om organisatorische redenen is de wedstrijd afgelast1

Verwante woorden van "reden":


Alternatieve synoniemen voor "reden":


Verwante definities voor "reden":

  1. waarom je het doet1
    • wat zijn jouw redenen om dit zo te doen?1
  2. oorzaak of grond1
    • om organisatorische redenen is de wedstrijd afgelast1

reden vorm van rijden:

rijden werkwoord (rijd, rijdt, reed, reden, gereden)

  1. rijden
    rijden; karren
    • rijden werkwoord (rijd, rijdt, reed, reden, gereden)
    • karren werkwoord (kar, kart, karde, karden, gekard)
  2. rijden
    – in een voertuig vervoeren 1
    rijden
    – in een voertuig vervoeren 1
    • rijden werkwoord (rijd, rijdt, reed, reden, gereden)
      • kun jij mij naar huis rijden?1
  3. rijden
    – vooruit komen 1
    rijden
    – vooruit komen 1
    • rijden werkwoord (rijd, rijdt, reed, reden, gereden)
      • deze auto kan niet meer rijden1

Conjugations for rijden:

o.t.t.
  1. rijd
  2. rijdt
  3. rijdt
  4. rijden
  5. rijden
  6. rijden
o.v.t.
  1. reed
  2. reed
  3. reed
  4. reden
  5. reden
  6. reden
v.t.t.
  1. heb gereden
  2. hebt gereden
  3. heeft gereden
  4. hebben gereden
  5. hebben gereden
  6. hebben gereden
v.v.t.
  1. had gereden
  2. had gereden
  3. had gereden
  4. hadden gereden
  5. hadden gereden
  6. hadden gereden
o.t.t.t.
  1. zal rijden
  2. zult rijden
  3. zal rijden
  4. zullen rijden
  5. zullen rijden
  6. zullen rijden
o.v.t.t.
  1. zou rijden
  2. zou rijden
  3. zou rijden
  4. zouden rijden
  5. zouden rijden
  6. zouden rijden
en verder
  1. ben gereden
  2. bent gereden
  3. is gereden
  4. zijn gereden
  5. zijn gereden
  6. zijn gereden
diversen
  1. rijd!
  2. rijdt!
  3. gereden
  4. rijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

rijden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. rijden
    rijden; autorijden

Verwante definities voor "rijden":

  1. in een voertuig vervoeren1
    • kun jij mij naar huis rijden?1
  2. vooruit komen1
    • deze auto kan niet meer rijden1

Verwante synoniemen voor reden