Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. plas:
  2. plassen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor plas in het Nederlands

plas:

plas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de plas
    de vijver; de poel; de plas
    • vijver [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • poel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de plas
    plasje doen; de plas; het plasje
    • plasje doen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • plas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plasje [het ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "plas":


plassen:

plassen werkwoord (plas, plast, plaste, plasten, geplast)

  1. plassen
    plassen; urineren; wateren
    • plassen werkwoord (plas, plast, plaste, plasten, geplast)
    • urineren werkwoord (urineer, urineert, urineerde, urineerden, geurineerd)
    • wateren werkwoord (water, watert, waterde, waterden, gewaterd)
  2. plassen
    – met water spelen 1
    plassen
    – met water spelen 1
    • plassen werkwoord (plas, plast, plaste, plasten, geplast)
      • de kinderen plassen door het water1
  3. plassen
    – urine uitstoten 1
    plassen
    – urine uitstoten 1
    • plassen werkwoord (plas, plast, plaste, plasten, geplast)
      • zij deed een plas op de WC1

Conjugations for plassen:

o.t.t.
  1. plas
  2. plast
  3. plast
  4. plassen
  5. plassen
  6. plassen
o.v.t.
  1. plaste
  2. plaste
  3. plaste
  4. plasten
  5. plasten
  6. plasten
v.t.t.
  1. heb geplast
  2. hebt geplast
  3. heeft geplast
  4. hebben geplast
  5. hebben geplast
  6. hebben geplast
v.v.t.
  1. had geplast
  2. had geplast
  3. had geplast
  4. hadden geplast
  5. hadden geplast
  6. hadden geplast
o.t.t.t.
  1. zal plassen
  2. zult plassen
  3. zal plassen
  4. zullen plassen
  5. zullen plassen
  6. zullen plassen
o.v.t.t.
  1. zou plassen
  2. zou plassen
  3. zou plassen
  4. zouden plassen
  5. zouden plassen
  6. zouden plassen
diversen
  1. plas!
  2. plast!
  3. geplast
  4. plassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

plassen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het plassen
    het plassen; zeiken
    • plassen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zeiken [znw.] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "plassen":


Verwante definities voor "plassen":

  1. met water spelen1
    • de kinderen plassen door het water1
  2. urine uitstoten1
    • zij deed een plas op de WC1