Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor plamuur in het Nederlands
plamuur:
plamuur vorm van plamuren:
-
plamuren
-
plamuren
– putjes en scheurtjes opvullen 1
Conjugations for plamuren:
o.t.t.
- plamuur
- plamuurt
- plamuurt
- plamuren
- plamuren
- plamuren
o.v.t.
- plamuurde
- plamuurde
- plamuurde
- plamuurden
- plamuurden
- plamuurden
v.t.t.
- heb geplamuurd
- hebt geplamuurd
- heeft geplamuurd
- hebben geplamuurd
- hebben geplamuurd
- hebben geplamuurd
v.v.t.
- had geplamuurd
- had geplamuurd
- had geplamuurd
- hadden geplamuurd
- hadden geplamuurd
- hadden geplamuurd
o.t.t.t.
- zal plamuren
- zult plamuren
- zal plamuren
- zullen plamuren
- zullen plamuren
- zullen plamuren
o.v.t.t.
- zou plamuren
- zou plamuren
- zou plamuren
- zouden plamuren
- zouden plamuren
- zouden plamuren
en verder
- is geplamuurd
- zijn geplamuurd
diversen
- plamuur!
- plamuurt!
- geplamuurd
- plamurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze