Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor pit in het Nederlands

pit:

pit [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de pit
    de pit; vruchtenpit
    • pit [de ~] zelfstandig naamwoord
    • vruchtenpit [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. de pit
    binnenste van een vrucht; de pit
  3. de pit
    het elan; de pit; het vuur; de gloed; de vlam
    • elan [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pit [de ~] zelfstandig naamwoord
    • vuur [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gloed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vlam [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. de pit
    de pit; de kaarsenpit
    • pit [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kaarsenpit [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. de pit
    het lemmet; de kaarsenpit; de pit
    • lemmet [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kaarsenpit [de ~] zelfstandig naamwoord
    • pit [de ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "pit":


pit vorm van pitten:

pitten werkwoord (pit, pitte, pitten, gepit)

  1. pitten
    pitten; ontpitten
    • pitten werkwoord (pit, pitte, pitten, gepit)
    • ontpitten werkwoord (ontpit, ontpitte, ontpitten, ontpit)
  2. pitten
    slapen; meuren; pitten; maffen
    • slapen werkwoord (slaap, slaapt, sliep, sliepen, geslapen)
    • meuren werkwoord (meur, meurt, meurde, meurden, gemeurd)
    • pitten werkwoord (pit, pitte, pitten, gepit)
    • maffen werkwoord (maf, maft, mafte, maften, gemaft)

Conjugations for pitten:

o.t.t.
  1. pit
  2. pit
  3. pit
  4. pitten
  5. pitten
  6. pitten
o.v.t.
  1. pitte
  2. pitte
  3. pitte
  4. pitten
  5. pitten
  6. pitten
v.t.t.
  1. heb gepit
  2. hebt gepit
  3. heeft gepit
  4. hebben gepit
  5. hebben gepit
  6. hebben gepit
v.v.t.
  1. had gepit
  2. had gepit
  3. had gepit
  4. hadden gepit
  5. hadden gepit
  6. hadden gepit
o.t.t.t.
  1. zal pitten
  2. zult pitten
  3. zal pitten
  4. zullen pitten
  5. zullen pitten
  6. zullen pitten
o.v.t.t.
  1. zou pitten
  2. zou pitten
  3. zou pitten
  4. zouden pitten
  5. zouden pitten
  6. zouden pitten
en verder
  1. is gepit
diversen
  1. pit!
  2. pitt!
  3. gepit
  4. pittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "pitten":