Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor pinnen in het Nederlands
pinnen:
-
pinnen
Conjugations for pinnen:
o.t.t.
- pin
- pint
- pint
- pinnen
- pinnen
- pinnen
o.v.t.
- pinde
- pinde
- pinde
- pinden
- pinden
- pinden
v.t.t.
- heb gepind
- hebt gepind
- heeft gepind
- hebben gepind
- hebben gepind
- hebben gepind
v.v.t.
- had gepind
- had gepind
- had gepind
- hadden gepind
- hadden gepind
- hadden gepind
o.t.t.t.
- zal pinnen
- zult pinnen
- zal pinnen
- zullen pinnen
- zullen pinnen
- zullen pinnen
o.v.t.t.
- zou pinnen
- zou pinnen
- zou pinnen
- zouden pinnen
- zouden pinnen
- zouden pinnen
diversen
- pin!
- pint!
- gepind
- pinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze