Overzicht
Nederlands Synoniemen: Meer gegevens...
-
pas:
- pas; juist; daarnet; net; zojuist; zonet; kortgeleden; recentelijk; onlangs; laatstelijk; laatst; kortelings
- stap; schrede; pas; bergpas; paspoort; bankpas; identiteitsbewijs
- pas; net; nauwelijks; laatst; onlangs; zojuist
- pas; stap
- passen:
Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor pas in het Nederlands
pas:
-
pas
-
pas
kortgeleden; recentelijk; onlangs; laatstelijk; laatst; pas; kortelings-
kortgeleden bijwoord
-
recentelijk bijwoord
-
onlangs bijwoord
-
laatstelijk bijwoord
-
laatst bijvoeglijk naamwoord
-
pas bijwoord
-
kortelings bijwoord
-
-
de pas
-
de pas
-
de pas
-
de pas
-
de pas
-
het pas
– nog maar korte tijd (geleden) 1 -
het pas
– niet meer dan, later dan, etc 1
-
de pas
– doorgang tussen twee bergen 1 -
de pas
– kaartje waarmee je toont wie je bent 1 -
de pas
– paspoort 1 -
de pas
– keer dat je je ene voet voor je andere zet 1
Verwante woorden van "pas":
Alternatieve synoniemen voor "pas":
Antoniemen van "pas":
Verwante definities voor "pas":
pas vorm van passen:
-
passen
-
passen
-
passen
-
passen
-
passen
-
passen
-
passen
conveniëren; geschikt zijn; uitkomen; passen; deugen; passend zijn-
geschikt zijn werkwoord (ben geschikt, bent geschikt, is geschikt, was geschikt, waren geschikt, geschikt geweest)
-
passend zijn werkwoord (ben passend, bent passend, is passend, was passend, waren passend, passend geweest)
-
passen
– aantrekken en kijken of het goed is 1 -
passen
– erbij horen, erbij aansluiten 1 -
passen
– precies de goede maat zijn 1 -
passen
– precies het juiste bedrag betalen 1 -
passen
– toezicht houden 1
Conjugations for passen:
o.t.t.
- pas
- past
- past
- passen
- passen
- passen
o.v.t.
- paste
- paste
- paste
- pasten
- pasten
- pasten
v.t.t.
- heb gepast
- hebt gepast
- heeft gepast
- hebben gepast
- hebben gepast
- hebben gepast
v.v.t.
- had gepast
- had gepast
- had gepast
- hadden gepast
- hadden gepast
- hadden gepast
o.t.t.t.
- zal passen
- zult passen
- zal passen
- zullen passen
- zullen passen
- zullen passen
o.v.t.t.
- zou passen
- zou passen
- zou passen
- zouden passen
- zouden passen
- zouden passen
diversen
- pas!
- past!
- gepast
- passend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de passen
-
het passen