Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor opstoken in het Nederlands
opstoken:
-
opstoken
agiteren; in beroering brengen; opstoken; oppoken-
agiteren werkwoord
-
in beroering brengen werkwoord (breng in beroering, brengt in beroering, bracht in beroering, brachten in beroering, in beroering gebracht)
-
-
opstoken
-
opstoken
-
opstoken
Conjugations for opstoken:
o.t.t.
- stook op
- stookt op
- stookt op
- stoken op
- stoken op
- stoken op
o.v.t.
- stookte op
- stookte op
- stookte op
- stookten op
- stookten op
- stookten op
v.t.t.
- heb opgestookt
- hebt opgestookt
- heeft opgestookt
- hebben opgestookt
- hebben opgestookt
- hebben opgestookt
v.v.t.
- had opgestookt
- had opgestookt
- had opgestookt
- hadden opgestookt
- hadden opgestookt
- hadden opgestookt
o.t.t.t.
- zal opstoken
- zult opstoken
- zal opstoken
- zullen opstoken
- zullen opstoken
- zullen opstoken
o.v.t.t.
- zou opstoken
- zou opstoken
- zou opstoken
- zouden opstoken
- zouden opstoken
- zouden opstoken
en verder
- ben opgestookt
- bent opgestookt
- is opgestookt
- zijn opgestookt
- zijn opgestookt
- zijn opgestookt
diversen
- stook op!
- stookt op!
- opgestookt
- opstokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opstoken