Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor opgaan in het Nederlands
opgaan:
-
opgaan
-
opgaan
– er zo aandachtig mee bezigzijn dat je alles vergeet 1 -
opgaan
– omhoog komen 1
Conjugations for opgaan:
o.t.t.
- ga op
- gaat op
- gaat op
- gaan op
- gaan op
- gaan op
o.v.t.
- ging op
- ging op
- ging op
- gingen op
- gingen op
- gingen op
v.t.t.
- ben opgegaan
- bent opgegaan
- is opgegaan
- zijn opgegaan
- zijn opgegaan
- zijn opgegaan
v.v.t.
- was opgegaan
- was opgegaan
- was opgegaan
- waren opgegaan
- waren opgegaan
- waren opgegaan
o.t.t.t.
- zal opgaan
- zult opgaan
- zal opgaan
- zullen opgaan
- zullen opgaan
- zullen opgaan
o.v.t.t.
- zou opgaan
- zou opgaan
- zou opgaan
- zouden opgaan
- zouden opgaan
- zouden opgaan
diversen
- ga op!
- gaat op!
- opgegaan
- opgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze