Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor opeenhopen in het Nederlands
opeenhopen:
-
opeenhopen
opstapelen; stapelen; opeenhopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten-
op elkaar stapelen werkwoord
-
op elkaar zetten werkwoord
-
opeenhopen
-
opeenhopen
Conjugations for opeenhopen:
o.t.t.
- hoop opeen
- hoopt opeen
- hoopt opeen
- hopen opeen
- hopen opeen
- hopen opeen
o.v.t.
- hoopte opeen
- hoopte opeen
- hoopte opeen
- hoopten opeen
- hoopten opeen
- hoopten opeen
v.t.t.
- ben opeengehoopt
- bent opeengehoopt
- is opeengehoopt
- zijn opeengehoopt
- zijn opeengehoopt
- zijn opeengehoopt
v.v.t.
- was opeengehoopt
- was opeengehoopt
- was opeengehoopt
- waren opeengehoopt
- waren opeengehoopt
- waren opeengehoopt
o.t.t.t.
- zal opeenhopen
- zult opeenhopen
- zal opeenhopen
- zullen opeenhopen
- zullen opeenhopen
- zullen opeenhopen
o.v.t.t.
- zou opeenhopen
- zou opeenhopen
- zou opeenhopen
- zouden opeenhopen
- zouden opeenhopen
- zouden opeenhopen
diversen
- hoop opeen!
- hoopt opeen!
- opeengehoopt
- opeenhopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opeenhopen