Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor ontsnapt in het Nederlands

ontsnapt:

ontsnapt bijvoeglijk naamwoord

  1. ontsnapt
    ontsnapt; uitgebroken

ontsnapt vorm van ontsnappen:

ontsnappen werkwoord (ontsnap, ontsnapt, ontsnapte, ontsnapten, ontsnapt)

  1. ontsnappen
    vluchten; ontvluchten; ontsnappen; wegvluchten; uitwijken; ontkomen
    • vluchten werkwoord (vlucht, vluchtte, vluchtten, gevlucht)
    • ontvluchten werkwoord (ontvlucht, ontvluchtte, ontvluchtten, ontvlucht)
    • ontsnappen werkwoord (ontsnap, ontsnapt, ontsnapte, ontsnapten, ontsnapt)
    • wegvluchten werkwoord
    • uitwijken werkwoord
    • ontkomen werkwoord (ontkom, ontkomt, ontkwam, ontkwamen, ontkomen)
  2. ontsnappen
    vrijkomen; ontsnappen; zich bevrijden; loskomen
    • vrijkomen werkwoord (kom vrij, komt vrij, kwam vrij, kwamen vrij, vrijgekomen)
    • ontsnappen werkwoord (ontsnap, ontsnapt, ontsnapte, ontsnapten, ontsnapt)
    • zich bevrijden werkwoord
    • loskomen werkwoord (kom los, komt los, kwam los, kwamen los, losgekomen)

Conjugations for ontsnappen:

o.t.t.
  1. ontsnap
  2. ontsnapt
  3. ontsnapt
  4. ontsnappen
  5. ontsnappen
  6. ontsnappen
o.v.t.
  1. ontsnapte
  2. ontsnapte
  3. ontsnapte
  4. ontsnapten
  5. ontsnapten
  6. ontsnapten
v.t.t.
  1. ben ontsnapt
  2. bent ontsnapt
  3. is ontsnapt
  4. zijn ontsnapt
  5. zijn ontsnapt
  6. zijn ontsnapt
v.v.t.
  1. was ontsnapt
  2. was ontsnapt
  3. was ontsnapt
  4. waren ontsnapt
  5. waren ontsnapt
  6. waren ontsnapt
o.t.t.t.
  1. zal ontsnappen
  2. zult ontsnappen
  3. zal ontsnappen
  4. zullen ontsnappen
  5. zullen ontsnappen
  6. zullen ontsnappen
o.v.t.t.
  1. zou ontsnappen
  2. zou ontsnappen
  3. zou ontsnappen
  4. zouden ontsnappen
  5. zouden ontsnappen
  6. zouden ontsnappen
diversen
  1. ontsnap!
  2. ontsnapt!
  3. ontsnapt
  4. ontsnappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze