Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor ontslaan in het Nederlands
ontslaan:
Conjugations for ontslaan:
o.t.t.
- ontsla
- ontslaat
- ontslaat
- ontslaan
- ontslaan
- ontslaan
o.v.t.
- ontsloeg
- ontsloeg
- ontsloeg
- ontsloegen
- ontsloegen
- ontsloegen
v.t.t.
- heb ontslagen
- hebt ontslagen
- heeft ontslagen
- hebben ontslagen
- hebben ontslagen
- hebben ontslagen
v.v.t.
- had ontslagen
- had ontslagen
- had ontslagen
- hadden ontslagen
- hadden ontslagen
- hadden ontslagen
o.t.t.t.
- zal ontslaan
- zult ontslaan
- zal ontslaan
- zullen ontslaan
- zullen ontslaan
- zullen ontslaan
o.v.t.t.
- zou ontslaan
- zou ontslaan
- zou ontslaan
- zouden ontslaan
- zouden ontslaan
- zouden ontslaan
en verder
- ben ontslagen
- bent ontslagen
- is ontslagen
- zijn ontslagen
- zijn ontslagen
- zijn ontslagen
diversen
- ontsla!
- ontslaat!
- ontslagen
- ontslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ontslaan