Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor onderbreken in het Nederlands
onderbreken:
-
onderbreken
onderbreken; interrumperen; in de rede vallen-
interrumperen werkwoord (interrumpeer, interrumpeert, interrumpeerde, interrumpeerden, geïnterrumpeerd)
-
in de rede vallen werkwoord (val in de rede, valt in de rede, viel in de rede, vielen in de rede, in de rede gevallen)
-
onderbreken
-
onderbreken
Conjugations for onderbreken:
o.t.t.
- onderbreek
- onderbreekt
- onderbreekt
- onderbreken
- onderbreken
- onderbreken
o.v.t.
- onderbrak
- onderbrak
- onderbrak
- onderbraken
- onderbraken
- onderbraken
v.t.t.
- heb onderbroken
- hebt onderbroken
- heeft onderbroken
- hebben onderbroken
- hebben onderbroken
- hebben onderbroken
v.v.t.
- had onderbroken
- had onderbroken
- had onderbroken
- hadden onderbroken
- hadden onderbroken
- hadden onderbroken
o.t.t.t.
- zal onderbreken
- zult onderbreken
- zal onderbreken
- zullen onderbreken
- zullen onderbreken
- zullen onderbreken
o.v.t.t.
- zou onderbreken
- zou onderbreken
- zou onderbreken
- zouden onderbreken
- zouden onderbreken
- zouden onderbreken
en verder
- ben onderbroken
- bent onderbroken
- is onderbroken
- zijn onderbroken
- zijn onderbroken
- zijn onderbroken
diversen
- onderbreek!
- onderbreekt!
- onderbroken
- onderbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
onderbreken