Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor omwisselen in het Nederlands
omwisselen:
-
omwisselen
-
omwisselen
-
omwisselen
Conjugations for omwisselen:
o.t.t.
- wissel om
- wisselt om
- wisselt om
- wisselen om
- wisselen om
- wisselen om
o.v.t.
- wisselde om
- wisselde om
- wisselde om
- wisselden om
- wisselden om
- wisselden om
v.t.t.
- heb omgewisseld
- hebt omgewisseld
- heeft omgewisseld
- hebben omgewisseld
- hebben omgewisseld
- hebben omgewisseld
v.v.t.
- had omgewisseld
- had omgewisseld
- had omgewisseld
- hadden omgewisseld
- hadden omgewisseld
- hadden omgewisseld
o.t.t.t.
- zal omwisselen
- zult omwisselen
- zal omwisselen
- zullen omwisselen
- zullen omwisselen
- zullen omwisselen
o.v.t.t.
- zou omwisselen
- zou omwisselen
- zou omwisselen
- zouden omwisselen
- zouden omwisselen
- zouden omwisselen
en verder
- ben omgewisseld
- bent omgewisseld
- is omgewisseld
- zijn omgewisseld
- zijn omgewisseld
- zijn omgewisseld
diversen
- wissel om!
- wisselt om!
- omgewisseld
- omwisslend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
omwisselen
-
omwisselen
de wijziging; de verandering; de transformatie; de omschakeling; omwisselen; de hervorming; wijzigen; veranderen; de wending; de omkeer