Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor mislopen in het Nederlands

mislopen:

mislopen werkwoord (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)

  1. mislopen
    missen; mislopen; iets mislopen
    • missen werkwoord (mis, mist, miste, misten, gemist)
    • mislopen werkwoord (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
    • iets mislopen werkwoord
  2. mislopen
    falen; verkeerd lopen; mislukken; misgaan; in de puree lopen; floppen; afgaan; mislopen; stranden
    • falen werkwoord (faal, faalt, faalde, faalden, gefaald)
    • verkeerd lopen werkwoord (loop verkeerd, loopt verkeerd, liep verkeerd, liepen verkeerd, verkeerd gelopen)
    • mislukken werkwoord (misluk, mislukt, mislukte, mislukten, mislukt)
    • misgaan werkwoord (ga mis, gaat mis, ging mis, gingen mis, mis gegaan)
    • in de puree lopen werkwoord
    • floppen werkwoord (flop, flopt, flopte, flopten, geflopt)
    • afgaan werkwoord (ga af, gaat af, ging af, gingen af, afgegaan)
    • mislopen werkwoord (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
    • stranden werkwoord (strand, strandt, strandde, strandden, gestrand)
  3. mislopen
    – hem net niet tegenkomen 1
    mislopen
    – hem net niet tegenkomen 1
    • mislopen werkwoord (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
      • ik ben Pieter misgelopen1
  4. mislopen
    – het net niet krijgen 1
    mislopen
    – het net niet krijgen 1
    • mislopen werkwoord (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
      • doordat je te laat bent, ben je de taart misgelopen1
  5. mislopen
    – verkeerd gaan 1
    mislopen
    – verkeerd gaan 1
    • mislopen werkwoord (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
      • dat loopt mis!1

Conjugations for mislopen:

o.t.t.
  1. loop mis
  2. loopt mis
  3. loopt mis
  4. lopen mis
  5. lopen mis
  6. lopen mis
o.v.t.
  1. liep mis
  2. liep mis
  3. liep mis
  4. liepen mis
  5. liepen mis
  6. liepen mis
v.t.t.
  1. ben misgelopen
  2. bent misgelopen
  3. is misgelopen
  4. zijn misgelopen
  5. zijn misgelopen
  6. zijn misgelopen
v.v.t.
  1. was misgelopen
  2. was misgelopen
  3. was misgelopen
  4. waren misgelopen
  5. waren misgelopen
  6. waren misgelopen
o.t.t.t.
  1. zal mislopen
  2. zult mislopen
  3. zal mislopen
  4. zullen mislopen
  5. zullen mislopen
  6. zullen mislopen
o.v.t.t.
  1. zou mislopen
  2. zou mislopen
  3. zou mislopen
  4. zouden mislopen
  5. zouden mislopen
  6. zouden mislopen
en verder
  1. heb misgelopen
  2. hebt misgelopen
  3. heeft misgelopen
  4. hebben misgelopen
  5. hebben misgelopen
  6. hebben misgelopen
diversen
  1. loop mis!
  2. loopt mis!
  3. misgelopen
  4. mislopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Antoniemen van "mislopen":


Verwante definities voor "mislopen":

  1. hem net niet tegenkomen1
    • ik ben Pieter misgelopen1
  2. het net niet krijgen1
    • doordat je te laat bent, ben je de taart misgelopen1
  3. verkeerd gaan1
    • dat loopt mis!1

Verwante synoniemen voor mislopen