Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor koeren in het Nederlands
koeren:
-
koeren
Conjugations for koeren:
o.t.t.
- koer
- koert
- koert
- koeren
- koeren
- koeren
o.v.t.
- koerde
- koerde
- koerde
- koerden
- koerden
- koerden
v.t.t.
- heb gekoerd
- hebt gekoerd
- heeft gekoerd
- hebben gekoerd
- hebben gekoerd
- hebben gekoerd
v.v.t.
- had gekoerd
- had gekoerd
- had gekoerd
- hadden gekoerd
- hadden gekoerd
- hadden gekoerd
o.t.t.t.
- zal koeren
- zult koeren
- zal koeren
- zullen koeren
- zullen koeren
- zullen koeren
o.v.t.t.
- zou koeren
- zou koeren
- zou koeren
- zouden koeren
- zouden koeren
- zouden koeren
diversen
- koer!
- koert!
- gekoerd
- koerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze