Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor kleineren in het Nederlands
kleineren:
-
kleineren
Conjugations for kleineren:
o.t.t.
- kleineer
- kleineert
- kleineert
- kleineren
- kleineren
- kleineren
o.v.t.
- kleineerde
- kleineerde
- kleineerde
- kleineerden
- kleineerden
- kleineerden
v.t.t.
- heb gekleineerd
- hebt gekleineerd
- heeft gekleineerd
- hebben gekleineerd
- hebben gekleineerd
- hebben gekleineerd
v.v.t.
- had gekleineerd
- had gekleineerd
- had gekleineerd
- hadden gekleineerd
- hadden gekleineerd
- hadden gekleineerd
o.t.t.t.
- zal kleineren
- zult kleineren
- zal kleineren
- zullen kleineren
- zullen kleineren
- zullen kleineren
o.v.t.t.
- zou kleineren
- zou kleineren
- zou kleineren
- zouden kleineren
- zouden kleineren
- zouden kleineren
en verder
- ben geklieneerd
- bent gekleineerd
- is gekleineerd
- zijn gekleineerd
- zijn gekleineerd
- zijn gekleineerd
diversen
- kleineer!
- kleineert!
- gekleineerd
- kleinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze