Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor jodelen in het Nederlands
jodelen:
-
jodelen
Conjugations for jodelen:
o.t.t.
- jodel
- jodelt
- jodelt
- jodelen
- jodelen
- jodelen
o.v.t.
- jodelde
- jodelde
- jodelde
- jodelden
- jodelden
- jodelden
v.t.t.
- heb gejodeld
- hebt gejodeld
- heeft gejodeld
- hebben gejodeld
- hebben gejodeld
- hebben gejodeld
v.v.t.
- had gejodeld
- had gejodeld
- had gejodeld
- hadden gejodeld
- hadden gejodeld
- hadden gejodeld
o.t.t.t.
- zal jodelen
- zult jodelen
- zal jodelen
- zullen jodelen
- zullen jodelen
- zullen jodelen
o.v.t.t.
- zou jodelen
- zou jodelen
- zou jodelen
- zouden jodelen
- zouden jodelen
- zouden jodelen
en verder
- is gejodeld
diversen
- jodel!
- jodelt!
- gejodeld
- jodelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze