Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor jammer in het Nederlands
jammer:
-
jammer
-
jammer
jammer; helaas; spijtig; jammer genoeg; sneu-
jammer bijvoeglijk naamwoord
-
helaas bijwoord
-
spijtig bijvoeglijk naamwoord
-
jammer genoeg bijvoeglijk naamwoord
-
sneu bijvoeglijk naamwoord
-
-
jammer
onvoldoende; ontoereikend; teleurstellend; spijtig; onbevredigend; betreurenswaardig; jammerlijk; jammer; sneu-
onvoldoende bijvoeglijk naamwoord
-
ontoereikend bijvoeglijk naamwoord
-
teleurstellend bijvoeglijk naamwoord
-
spijtig bijvoeglijk naamwoord
-
onbevredigend bijvoeglijk naamwoord
-
betreurenswaardig bijvoeglijk naamwoord
-
jammerlijk bijvoeglijk naamwoord
-
jammer bijvoeglijk naamwoord
-
sneu bijvoeglijk naamwoord
-
-
jammer
– waar je je een beetje over beklaagt 1
Verwante woorden van "jammer":
Alternatieve synoniemen voor "jammer":
Verwante definities voor "jammer":
jammer vorm van jammeren:
-
jammeren
Conjugations for jammeren:
o.t.t.
- jammer
- jammert
- jammert
- jammeren
- jammeren
- jammeren
o.v.t.
- jammerde
- jammerde
- jammerde
- jammerden
- jammerden
- jammerden
v.t.t.
- heb gejammerd
- hebt gejammerd
- heeft gejammerd
- hebben gejammerd
- hebben gejammerd
- hebben gejammerd
v.v.t.
- had gejammerd
- had gejammerd
- had gejammerd
- hadden gejammerd
- hadden gejammerd
- hadden gejammerd
o.t.t.t.
- zal jammeren
- zult jammeren
- zal jammeren
- zullen jammeren
- zullen jammeren
- zullen jammeren
o.v.t.t.
- zou jammeren
- zou jammeren
- zou jammeren
- zouden jammeren
- zouden jammeren
- zouden jammeren
en verder
- is gejammerd
diversen
- jammer!
- jammert!
- gejammerd
- jammerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze