Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. inruil:
  2. inruilen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor inruil in het Nederlands

inruil:

inruil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de inruil
    de ruil; de inruil
    • ruil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • inruil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

inruilen:

inruilen werkwoord (ruil in, ruilt in, ruilde in, ruilden in, ingeruild)

  1. inruilen
    inruilen
    • inruilen werkwoord (ruil in, ruilt in, ruilde in, ruilden in, ingeruild)

Conjugations for inruilen:

o.t.t.
  1. ruil in
  2. ruilt in
  3. ruilt in
  4. ruilen in
  5. ruilen in
  6. ruilen in
o.v.t.
  1. ruilde in
  2. ruilde in
  3. ruilde in
  4. ruilden in
  5. ruilden in
  6. ruilden in
v.t.t.
  1. heb ingeruild
  2. hebt ingeruild
  3. heeft ingeruild
  4. hebben ingeruild
  5. hebben ingeruild
  6. hebben ingeruild
v.v.t.
  1. had ingeruild
  2. had ingeruild
  3. had ingeruild
  4. hadden ingeruild
  5. hadden ingeruild
  6. hadden ingeruild
o.t.t.t.
  1. zal inruilen
  2. zult inruilen
  3. zal inruilen
  4. zullen inruilen
  5. zullen inruilen
  6. zullen inruilen
o.v.t.t.
  1. zou inruilen
  2. zou inruilen
  3. zou inruilen
  4. zouden inruilen
  5. zouden inruilen
  6. zouden inruilen
en verder
  1. is ingeruild
diversen
  1. ruil in!
  2. ruilt in!
  3. ingeruild
  4. inruilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze