Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor inhaleren in het Nederlands
inhaleren:
-
inhaleren
-
inhaleren
Conjugations for inhaleren:
o.t.t.
- inhaleer
- inhaleert
- inhaleert
- inhaleren
- inhaleren
- inhaleren
o.v.t.
- inhaleerde
- inhaleerde
- inhaleerde
- inhaleerden
- inhaleerden
- inhaleerden
v.t.t.
- heb geïnhaleerd
- hebt geïnhaleerd
- heeft geïnhaleerd
- hebben geïnhaleerd
- hebben geïnhaleerd
- hebben geïnhaleerd
v.v.t.
- had geïnhaleerd
- had geïnhaleerd
- had geïnhaleerd
- hadden geïnhaleerd
- hadden geïnhaleerd
- hadden geïnhaleerd
o.t.t.t.
- zal inhaleren
- zult inhaleren
- zal inhaleren
- zullen inhaleren
- zullen inhaleren
- zullen inhaleren
o.v.t.t.
- zou inhaleren
- zou inhaleren
- zou inhaleren
- zouden inhaleren
- zouden inhaleren
- zouden inhaleren
diversen
- inhaleer!
- inhaleert!
- geïnhaleerd
- inhalerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze