Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor halen in het Nederlands

halen:

halen werkwoord (haal, haalt, haalde, haalden, gehaald)

  1. halen
    pakken; halen
    • pakken werkwoord (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)
    • halen werkwoord (haal, haalt, haalde, haalden, gehaald)
  2. halen
    – er naar toe gaan en het meenemen 1
    halen
    – er naar toe gaan en het meenemen 1
    • halen werkwoord (haal, haalt, haalde, haalden, gehaald)
      • haal jij even sinaasappels op de markt?1
  3. halen
    – erin slagen het te bereiken 1
    halen
    – erin slagen het te bereiken 1
    • halen werkwoord (haal, haalt, haalde, haalden, gehaald)
      • ik heb de trein gehaald1

Conjugations for halen:

o.t.t.
  1. haal
  2. haalt
  3. haalt
  4. halen
  5. halen
  6. halen
o.v.t.
  1. haalde
  2. haalde
  3. haalde
  4. haalden
  5. haalden
  6. haalden
v.t.t.
  1. heb gehaald
  2. hebt gehaald
  3. heeft gehaald
  4. hebben gehaald
  5. hebben gehaald
  6. hebben gehaald
v.v.t.
  1. had gehaald
  2. had gehaald
  3. had gehaald
  4. hadden gehaald
  5. hadden gehaald
  6. hadden gehaald
o.t.t.t.
  1. zal halen
  2. zult halen
  3. zal halen
  4. zullen halen
  5. zullen halen
  6. zullen halen
o.v.t.t.
  1. zou halen
  2. zou halen
  3. zou halen
  4. zouden halen
  5. zouden halen
  6. zouden halen
en verder
  1. ben gehaald
  2. bent gehaald
  3. is gehaald
  4. zijn gehaald
  5. zijn gehaald
  6. zijn gehaald
diversen
  1. haal!
  2. haalt!
  3. gehaald
  4. halend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

halen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het halen
    het halen
    • halen [het ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "halen":


Antoniemen van "halen":


Verwante definities voor "halen":

  1. er naar toe gaan en het meenemen1
    • haal jij even sinaasappels op de markt?1
  2. erin slagen het te bereiken1
    • ik heb de trein gehaald1

halen vorm van hal:

hal [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de hal
    de hal; de entreehal
    • hal [de ~] zelfstandig naamwoord
    • entreehal [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de hal
    de vestibule; het portaal; het voorportaal; de hal; de entree
    • vestibule [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • portaal [het ~] zelfstandig naamwoord
    • voorportaal [het ~] zelfstandig naamwoord
    • hal [de ~] zelfstandig naamwoord
    • entree [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. de hal
    verbindingsgang; de hal; de overloop; het portaal
  4. de hal
    de salon; receptiekamer; de hal; de ontvangstruimte
  5. de hal
    de hal; vishal
    • hal [de ~] zelfstandig naamwoord
    • vishal [znw.] zelfstandig naamwoord
  6. de hal
    de ridderzaal; de hal
    • ridderzaal [de ~] zelfstandig naamwoord
    • hal [de ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "hal":


Verwante synoniemen voor halen