Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor galopperen in het Nederlands
galopperen:
-
galopperen
Conjugations for galopperen:
o.t.t.
- galoppeer
- galoppeert
- galoppeert
- galopperen
- galopperen
- galopperen
o.v.t.
- galoppeerde
- galoppeerde
- galoppeerde
- galoppeerden
- galoppeerden
- galoppeerden
v.t.t.
- heb gegaloppeerd
- hebt gegaloppeerd
- heeft gegaloppeerd
- hebben gegaloppeerd
- hebben gegaloppeerd
- hebben gegaloppeerd
v.v.t.
- had gegaloppeerd
- had gegaloppeerd
- had gegaloppeerd
- hadden gegaloppeerd
- hadden gegaloppeerd
- hadden gegaloppeerd
o.t.t.t.
- zal galopperen
- zult galopperen
- zal galopperen
- zullen galopperen
- zullen galopperen
- zullen galopperen
o.v.t.t.
- zou galopperen
- zou galopperen
- zou galopperen
- zouden galopperen
- zouden galopperen
- zouden galopperen
diversen
- galoppeer!
- galoppeert!
- gegaloppeerd
- galopperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze