Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor gaan in het Nederlands
gaan:
-
gaan
-
gaan
-
gaan
-
gaan
– de leiding hebben 1 -
gaan
– ergens mee beginnen 1 -
gaan
– geluid laten horen 1 -
gaan
– hoe het is 1 -
gaan
– je verplaatsen of voortbewegen 1 -
gaan
– mogelijk zijn of lukken 1 -
gaan
– wat het behandelt 1 -
gaan
– hoe het gebeurt 1
Conjugations for gaan:
o.t.t.
- ga
- gaat
- gaat
- gaan
- gaan
- gaan
o.v.t.
- ging
- ging
- ging
- gingen
- gingen
- gingen
v.t.t.
- ben gegaan
- bent gegaan
- is gegaan
- zijn gegaan
- zijn gegaan
- zijn gegaan
v.v.t.
- was gegaan
- was gegaan
- was gegaan
- waren gegaan
- waren gegaan
- waren gegaan
o.t.t.t.
- zal gaan
- zult gaan
- zal gaan
- zullen gaan
- zullen gaan
- zullen gaan
o.v.t.t.
- zou gaan
- zou gaan
- zou gaan
- zouden gaan
- zouden gaan
- zouden gaan
diversen
- ga!
- gaat!
- gegaan
- gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze