Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor fluim in het Nederlands
fluim:
-
de fluim
Verwante woorden van "fluim":
fluim vorm van fluimen:
-
fluimen
fluimen; slijm opgeven-
slijm opgeven werkwoord (geef slijm op, geeft slijm op, gaf slijm op, gaven slijm op, slijm opgegeven)
Conjugations for fluimen:
o.t.t.
- fluim
- fluimt
- fluimt
- fluimen
- fluimen
- fluimen
o.v.t.
- fluimde
- fluimde
- fluimde
- fluimden
- fluimden
- fluimden
v.t.t.
- heb gefluimd
- hebt gefluimd
- heeft gefluimd
- hebben gefluimd
- hebben gefluimd
- hebben gefluimd
v.v.t.
- had gefluimd
- had gefluimd
- had gefluimd
- hadden gefluimd
- hadden gefluimd
- hadden gefluimd
o.t.t.t.
- zal fluimen
- zult fluimen
- zal fluimen
- zullen fluimen
- zullen fluimen
- zullen fluimen
o.v.t.t.
- zou fluimen
- zou fluimen
- zou fluimen
- zouden fluimen
- zouden fluimen
- zouden fluimen
diversen
- fluim!
- fluimt!
- gefluimd
- fluimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de fluimen