Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. exporteren:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor exporteren in het Nederlands

exporteren:

exporteren werkwoord (exporteer, exporteert, exporteerde, exporteerden, geëxporteerd)

  1. exporteren
    uitvoeren; exporteren
    • uitvoeren werkwoord (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
    • exporteren werkwoord (exporteer, exporteert, exporteerde, exporteerden, geëxporteerd)
  2. exporteren
    exporteren
    • exporteren werkwoord (exporteer, exporteert, exporteerde, exporteerden, geëxporteerd)

Conjugations for exporteren:

o.t.t.
  1. exporteer
  2. exporteert
  3. exporteert
  4. exporteren
  5. exporteren
  6. exporteren
o.v.t.
  1. exporteerde
  2. exporteerde
  3. exporteerde
  4. exporteerden
  5. exporteerden
  6. exporteerden
v.t.t.
  1. heb geëxporteerd
  2. hebt geëxporteerd
  3. heeft geëxporteerd
  4. hebben geëxporteerd
  5. hebben geëxporteerd
  6. hebben geëxporteerd
v.v.t.
  1. had geëxporteerd
  2. had geëxporteerd
  3. had geëxporteerd
  4. hadden geëxporteerd
  5. hadden geëxporteerd
  6. hadden geëxporteerd
o.t.t.t.
  1. zal exporteren
  2. zult exporteren
  3. zal exporteren
  4. zullen exporteren
  5. zullen exporteren
  6. zullen exporteren
o.v.t.t.
  1. zou exporteren
  2. zou exporteren
  3. zou exporteren
  4. zouden exporteren
  5. zouden exporteren
  6. zouden exporteren
en verder
  1. is geëxporteerd
  2. zijn geëxporteerd
diversen
  1. exporteer!
  2. exporteert!
  3. geëxporteerd
  4. exporterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze