Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. chefs:
  2. chef:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor chefs in het Nederlands

chefs:

chefs [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de chefs
    de bazen; de chefs
    • bazen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • chefs [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "chefs":


chef:

chef [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de chef
    de baas; de chef; het hoofd; werkbaas; de voorman
    • baas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • chef [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hoofd [het ~] zelfstandig naamwoord
    • werkbaas [znw.] zelfstandig naamwoord
    • voorman [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de chef
    het afdelingshoofd; de chef; de afdelingschef
  3. de chef
    de baas; de chef; het hoofd
    • baas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • chef [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hoofd [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. de chef
    – wie de leiding heeft 1
    de baas; de chef
    – wie de leiding heeft 1
    • baas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hij is de baas van de ploeg1
    • chef [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • mijn chef wil dat ik overwerk1

Verwante woorden van "chef":


Alternatieve synoniemen voor "chef":


Verwante definities voor "chef":

  1. wie de leiding heeft1
    • mijn chef wil dat ik overwerk1