Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor camoufleren in het Nederlands
camoufleren:
-
camoufleren
-
camoufleren
– ervoor zorgen dat het niet opvalt 1
Conjugations for camoufleren:
o.t.t.
- camoufleer
- camoufleert
- camoufleert
- camoufleren
- camoufleren
- camoufleren
o.v.t.
- camoufleerde
- camoufleerde
- camoufleerde
- camoufleerden
- camoufleerden
- camoufleerden
v.t.t.
- heb gecamoufleerd
- hebt gecamoufleerd
- heeft gecamoufleerd
- hebben gecamoufleerd
- hebben gecamoufleerd
- hebben gecamoufleerd
v.v.t.
- had gecamoufleerd
- had gecamoufleerd
- had gecamoufleerd
- hadden gecamoufleerd
- hadden gecamoufleerd
- hadden gecamoufleerd
o.t.t.t.
- zal camoufleren
- zult camoufleren
- zal camoufleren
- zullen camoufleren
- zullen camoufleren
- zullen camoufleren
o.v.t.t.
- zou camoufleren
- zou camoufleren
- zou camoufleren
- zouden camoufleren
- zouden camoufleren
- zouden camoufleren
en verder
- ben gecamoufleerd
- bent gecamoufleerd
- is gecamoufleerd
- zijn gecamoufleerd
- zijn gecamoufleerd
- zijn gecamoufleerd
diversen
- camoufleer!
- camoufleert!
- gecamoufleerd
- camouflerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze