Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor bogen in het Nederlands
bogen:
-
bogen
Conjugations for bogen:
o.t.t.
- boog
- boogt
- boogt
- bogen
- bogen
- bogen
o.v.t.
- boogde
- boogde
- boogde
- boogden
- boogden
- boogden
v.t.t.
- ben gebogen
- bent gebogen
- is gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
v.v.t.
- was gebogen
- was gebogen
- was gebogen
- waren gebogen
- waren gebogen
- waren gebogen
o.t.t.t.
- zal bogen
- zult bogen
- zal bogen
- zullen bogen
- zullen bogen
- zullen bogen
o.v.t.t.
- zou bogen
- zou bogen
- zou bogen
- zouden bogen
- zouden bogen
- zouden bogen
diversen
- boog!
- boogt!
- gebogen
- bogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Verwante woorden van "bogen":
bogen vorm van buigen:
-
buigen
-
buigen
-
buigen
-
buigen
-
buigen
-
buigen
– eerbiedig groeten door hoofd en schouders voorover te doen 1 -
buigen
– het krom maken 1
Conjugations for buigen:
o.t.t.
- buig
- buigt
- buigt
- buigen
- buigen
- buigen
o.v.t.
- boog
- boog
- boog
- bogen
- bogen
- bogen
v.t.t.
- heb gebogen
- hebt gebogen
- heeft gebogen
- hebben gebogen
- hebben gebogen
- hebben gebogen
v.v.t.
- had gebogen
- had gebogen
- had gebogen
- hadden gebogen
- hadden gebogen
- hadden gebogen
o.t.t.t.
- zal buigen
- zult buigen
- zal buigen
- zullen buigen
- zullen buigen
- zullen buigen
o.v.t.t.
- zou buigen
- zou buigen
- zou buigen
- zouden buigen
- zouden buigen
- zouden buigen
en verder
- ben gebogen
- bent gebogen
- is gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
diversen
- buig!
- buigt!
- gebogen
- buigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Verwante definities voor "buigen":
bogen vorm van boog:
-
de boog
-
de boog
-
de boog
-
de boog