Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor boenen in het Nederlands
boenen:
-
boenen
boenen; schrobben; schoonboenen; afschrobben; afboenen; schoonschrobben-
schoonboenen werkwoord
-
afboenen werkwoord
-
schoonschrobben werkwoord (schrob schoon, schrobt schoon, schrobde schoon, schrobden schoon, schoongeschrobd)
Conjugations for boenen:
o.t.t.
- boen
- boent
- boent
- boenen
- boenen
- boenen
o.v.t.
- boende
- boende
- boende
- boenden
- boenden
- boenden
v.t.t.
- heb geboend
- hebt geboend
- heeft geboend
- hebben geboend
- hebben geboend
- hebben geboend
v.v.t.
- had geboend
- had geboend
- had geboend
- hadden geboend
- hadden geboend
- hadden geboend
o.t.t.t.
- zal boenen
- zult boenen
- zal boenen
- zullen boenen
- zullen boenen
- zullen boenen
o.v.t.t.
- zou boenen
- zou boenen
- zou boenen
- zouden boenen
- zouden boenen
- zouden boenen
en verder
- ben geboend
- bent geboend
- is geboend
- zijn geboend
- zijn geboend
- zijn geboend
diversen
- boen!
- boent!
- geboend
- boenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze