Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor bemoeiziek zijn in het Nederlands
bemoeiziek zijn:
bemoeiziek zijn werkwoord (ben bemoeiziek, bent bemoeiziek, is bemoeiziek, was bemoeiziek, waren bemoeiziek, bemoeiziek geweest)
-
bemoeiziek zijn
bemoeiziek zijn-
bemoeiziek zijn werkwoord (ben bemoeiziek, bent bemoeiziek, is bemoeiziek, was bemoeiziek, waren bemoeiziek, bemoeiziek geweest)
-
Conjugations for bemoeiziek zijn:
o.t.t.
- ben bemoeiziek
- bent bemoeiziek
- is bemoeiziek
- zijn bemoeiziek
- zijn bemoeiziek
- zijn bemoeiziek
o.v.t.
- was bemoeiziek
- was bemoeiziek
- was bemoeiziek
- waren bemoeiziek
- waren bemoeiziek
- waren bemoeiziek
v.t.t.
- ben bemoeiziek geweest
- bent bemoeiziek geweest
- is bemoeiziek geweest
- zijn bemoeiziek geweest
- zijn bemoeiziek geweest
- zijn bemoeiziek geweest
v.v.t.
- was bemoeiziek geweest
- was bemoeiziek geweest
- was bemoeiziek geweest
- waren bemoeiziek geweest
- waren bemoeiziek geweest
- waren bemoeiziek geweest
o.t.t.t.
- zal bemoeiziek zijn
- zult bemoeiziek zijn
- zal bemoeiziek zijn
- zullen bemoeiziek zijn
- zullen bemoeiziek zijn
- zullen bemoeiziek zijn
o.v.t.t.
- zou bemoeiziek zijn
- zou bemoeiziek zijn
- zou bemoeiziek zijn
- zouden bemoeiziek zijn
- zouden bemoeiziek zijn
- zouden bemoeiziek zijn
diversen
- ben bemoeiziek!
- ben bemoeiziekt!
- bemoeiziek geweest
- bemoeiziek zijnde
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze