Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. bank:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor bank in het Nederlands

bank:

bank [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de bank
    de bank; de zitbank; de canapé
    • bank [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zitbank [de ~] zelfstandig naamwoord
    • canapé [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de bank
    de bank; de handelsbank
    • bank [de ~] zelfstandig naamwoord
    • handelsbank [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. de bank
    de zitplaats; de bank; de zitbank
    • zitplaats [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bank [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zitbank [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. de bank
    de bank; het bankgebouw
    • bank [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bankgebouw [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. de bank
    de bank
    • bank [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. de bank
    – meubelstuk voor twee of meer personen 1
    de bank
    – meubelstuk voor twee of meer personen 1
    • bank [de ~] zelfstandig naamwoord
      • we zaten op een bankje in het park1
  7. de bank
    – waar je geld kunt lenen en sparen 1
    de bank
    – waar je geld kunt lenen en sparen 1
    • bank [de ~] zelfstandig naamwoord
      • ik breng mijn geld naar de bank1

Verwante woorden van "bank":


Verwante definities voor "bank":

  1. meubelstuk voor twee of meer personen1
    • we zaten op een bankje in het park1
  2. waar je geld kunt lenen en sparen1
    • ik breng mijn geld naar de bank1

Verwante synoniemen voor bank