Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor balanceren in het Nederlands
balanceren:
-
balanceren
balanceren; in evenwicht brengen; uitbalanceren-
in evenwicht brengen werkwoord (breng in evenwicht, brengt in evenwicht, bracht in evenwicht, brachten in evenwicht, in evenwicht gebracht)
-
uitbalanceren werkwoord (balanceer uit, balanceert uit, balanceerde uit, balanceerden uit, uitgebalanceerd)
Conjugations for balanceren:
o.t.t.
- balanceer
- balanceert
- balanceert
- balanceren
- balanceren
- balanceren
o.v.t.
- balanceerde
- balanceerde
- balanceerde
- balanceerden
- balanceerden
- balanceerden
v.t.t.
- heb gebalanceerd
- hebt gebalanceerd
- heeft gebalanceerd
- hebben gebalanceerd
- hebben gebalanceerd
- hebben gebalanceerd
v.v.t.
- had gebalanceerd
- had gebalanceerd
- had gebalanceerd
- hadden gebalanceerd
- hadden gebalanceerd
- hadden gebalanceerd
o.t.t.t.
- zal balanceren
- zult balanceren
- zal balanceren
- zullen balanceren
- zullen balanceren
- zullen balanceren
o.v.t.t.
- zou balanceren
- zou balanceren
- zou balanceren
- zouden balanceren
- zouden balanceren
- zouden balanceren
diversen
- balanceer!
- balanceert!
- gebalanceerd
- balancerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze