Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor annuleren in het Nederlands
annuleren:
-
annuleren
annuleren; afzeggen; nietig verklaren; afbestellen; intrekken; afgelasten-
nietig verklaren werkwoord (verklaar nietig, verklaart nietig, verklaarde nietig, verklaarden nietig, nietig verklaard)
-
annuleren
Conjugations for annuleren:
o.t.t.
- annuleer
- annuleert
- annuleert
- annuleren
- annuleren
- annuleren
o.v.t.
- annuleerde
- annuleerde
- annuleerde
- annuleerden
- annuleerden
- annuleerden
v.t.t.
- heb geannuleerd
- hebt geannuleerd
- heeft geannuleerd
- hebben geannuleerd
- hebben geannuleerd
- hebben geannuleerd
v.v.t.
- had geannuleerd
- had geannuleerd
- had geannuleerd
- hadden geannuleerd
- hadden geannuleerd
- hadden geannuleerd
o.t.t.t.
- zal annuleren
- zult annuleren
- zal annuleren
- zullen annuleren
- zullen annuleren
- zullen annuleren
o.v.t.t.
- zou annuleren
- zou annuleren
- zou annuleren
- zouden annuleren
- zouden annuleren
- zouden annuleren
diversen
- annuleer!
- annuleert!
- geannuleerd
- annulerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
annuleren
-
annuleren