Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor aansnijden in het Nederlands
aansnijden:
-
aansnijden
ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen-
ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
entameren werkwoord
-
te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
-
op tafel leggen werkwoord
-
-
aansnijden
ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen-
ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
entameren werkwoord
-
gesprek aanknopen werkwoord
-
te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
-
-
aansnijden
aankaarten; ter sprake brengen; aansnijden; op tafel leggen-
ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
op tafel leggen werkwoord
-
aansnijden
– ergens over beginnen te praten 1 -
aansnijden
– het eerste stuk snijden 1
Conjugations for aansnijden:
o.t.t.
- snijd aan
- snijdt aan
- snijdt aan
- snijden aan
- snijden aan
- snijden aan
o.v.t.
- sneed aan
- sneed aan
- sneed aan
- sneden aan
- sneden aan
- sneden aan
v.t.t.
- heb aangesneden
- hebt aangesneden
- heeft aangesneden
- hebben aangesneden
- hebben aangesneden
- hebben aangesneden
v.v.t.
- had aangesneden
- had aangesneden
- had aangesneden
- hadden aangesneden
- hadden aangesneden
- hadden aangesneden
o.t.t.t.
- zal aansnijden
- zult aansnijden
- zal aansnijden
- zullen aansnijden
- zullen aansnijden
- zullen aansnijden
o.v.t.t.
- zou aansnijden
- zou aansnijden
- zou aansnijden
- zouden aansnijden
- zouden aansnijden
- zouden aansnijden
diversen
- snijd aan!
- snijdt aan!
- aangesneden
- aansnijdende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aansnijden