Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor aanlijmen in het Nederlands
aanlijmen:
-
aanlijmen
Conjugations for aanlijmen:
o.t.t.
- lijm aan
- lijmt aan
- lijmt aan
- lijmen aan
- lijmen aan
- lijmen aan
o.v.t.
- lijmde aan
- lijmde aan
- lijmde aan
- lijmden aan
- lijmden aan
- lijmden aan
v.t.t.
- heb aangelijmd
- hebt aangelijmd
- heeft aangelijmd
- hebben aangelijmd
- hebben aangelijmd
- hebben aangelijmd
v.v.t.
- had aangelijmd
- had aangelijmd
- had aangelijmd
- hadden aangelijmd
- hadden aangelijmd
- hadden aangelijmd
o.t.t.t.
- zal aanlijmen
- zult aanlijmen
- zal aanlijmen
- zullen aanlijmen
- zullen aanlijmen
- zullen aanlijmen
o.v.t.t.
- zou aanlijmen
- zou aanlijmen
- zou aanlijmen
- zouden aanlijmen
- zouden aanlijmen
- zouden aanlijmen
diversen
- lijm aan!
- lijmt aan!
- aangelijmd
- aanlijmende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze