Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor aankomen in het Nederlands
aankomen:
-
aankomen
– na een reis ergens komen 1 -
aankomen
– na een reis ergens komen 1 -
aankomen
-
aankomen
bezoeken; langskomen; voorbijkomen; iemand opzoeken; op visite gaan; langsgaan; aankomen-
iemand opzoeken werkwoord
-
op visite gaan werkwoord
-
aankomen
bezoeken; langskomen; voorbijkomen; op bezoek komen; opzoeken; inlopen; aankomen-
op bezoek komen werkwoord
-
aankomen
– dikker worden 1 -
aankomen
– dikker worden 1 -
aankomen
– even vastpakken, ergens met de handen aan zitten. 1 -
aankomen
– pijn doen 1 -
aankomen
– even vastpakken, tegen iets of iemand aankomen 1
Conjugations for aankomen:
o.t.t.
- kom aan
- komt aan
- komt aan
- komen aan
- komen aan
- komen aan
o.v.t.
- kwam aan
- kwam aan
- kwam aan
- kwamen aan
- kwamen aan
- kwamen aan
v.t.t.
- ben aangekomen
- bent aangekomen
- is aangekomen
- zijn aangekomen
- zijn aangekomen
- zijn aangekomen
v.v.t.
- was aangekomen
- was aangekomen
- was aangekomen
- waren aangekomen
- waren aangekomen
- waren aangekomen
o.t.t.t.
- zal aankomen
- zult aankomen
- zal aankomen
- zullen aankomen
- zullen aankomen
- zullen aankomen
o.v.t.t.
- zou aankomen
- zou aankomen
- zou aankomen
- zouden aankomen
- zouden aankomen
- zouden aankomen
diversen
- kom aan!
- komt aan!
- aangekomen
- aankomende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aankomen